Bijna twee weken na de verwoestende cycloon kwam de humanitaire hulpverlening voor Burma op gang. De secretaris-generaal van de Verenigde Naties, Ban Ki Moon, sprak eerder deze week zijn ’diepe zorg’ uit over de situatie in het land.
Dat was een diplomatiek understatement, want het handelen van de junta, of juist het gebrek eraan, lijkt een misdaad tegen de menselijkheid. Inmiddels reageren de Chinese autoriteiten na de aardbeving in het westen meer op de manier zoals wij westerlingen dat graag zien. Bei-jing zet de deur voor hulpverleners en goederen open en laat zelfs continu beelden uit het rampgebied op de nationale televisie zien. Zou dat ook zo zijn geweest als er geen Olympische Spelen aan zouden komen?
Of als het Westen niet zo hevig had gereageerd op de kwestie Tibet en zijn afschuw niet zo duidelijk had uitgesproken over de handelwijze van de Burmese machthebbers? Ik vraag het mij af. Want in autoritair geregeerde landen heerst een natuurlijke afwijzing van alles wat naar inmenging in binnenlandse aangelegenheden riekt. Er is zelfs angst dat onder het mom van humanitaire hulpverlening politiek wordt bedreven. De uitspraak van Eurocommissaris Louis Michel dat de Unie uitsluitend om humanitaire redenen naar Burma wil komen, werd met de nodige scepsis ontvangen.Enigszins valt die houding wel te verklaren.
Het Westen bemoeit zich per definitie met de binnenlandse aangelegenheden van landen waar het niet wil vlotten met democratie en mensenrechten. En westerse landen willen ook een vinger in de pap hebben als het gaat om de wijze waarop noodhulp wordt verdeeld. Dat betekent dat lokale autoriteiten zich minimaal enige controle moeten laten welgevallen en maximaal het heft uit handen moeten geven aan westerse hulpverleners die het beter weten. In de ogen van autoritaire machthebbers ondermijnt deze inmenging hun legitimiteit in de ogen van de bevolking. Want het maakt pijnlijk duidelijk dat zij niet in staat zijn de eigen bevolking te helpen. Voeg daarbij het diepe wantrouwen in de bedoelingen van het Westen en het wordt duidelijk dat er eerst tienduizenden extra moeten sterven alvorens de hulpverlening van buiten op gang komt.
De Franse minister van buitenlandse zaken Bernard Kouchner pleitte er vorige week voor dat de VN haar ’responsibility to protect’ zou activeren. In 2005 aanvaardde de Algemene Vergadering het beginsel dat mag worden ingegrepen als nationale autoriteiten falen hun bevolking te beschermen tegen genocide, oorlogsmisdaden, etnische zuivering en misdaden tegen de menselijkheid. Ik neem aan dat het handelen van de Burmese junta door Kouchner als een misdaad tegen de menselijkheid wordt gezien.
Dan zou het mogelijk moeten zijn actie te ondernemen, zo nodig met militaire middelen onder Hoofdstuk VII van het Handvest van de Verenigde Naties. Het klink allemaal prachtig, maar het is nauwelijks realistisch. Voordat een VN-resolutie is gesmeed, zijn we dagen verder. Voordat er diplomatieke of economische of militaire druk komt, zijn we weken verder. En voordat dat er militair iets kan worden klaargemaakt, zijn we maanden verder. En ondertussen sterven er duizenden mensen extra.
Wat zijn er dan voor mogelijkheden als drukmiddelen niet erg effectief blijken te zijn omdat Burma een soeverein land is? Suggereren, zoals Kouchner deed, dat druk wel helpt is slechts symboolpolitiek. De crux zit in de vraag of hij daadwerkelijk suggereerde dat de Burmese junta een misdaad tegen de menselijkheid heeft gepleegd. Als dat het geval is, kan getracht worden de kwestie Burma voor het Strafhof in Den Haag te brengen. Omdat het de leiders zelf treft is dit mogelijk het enige dat indruk op hen maakt. Voor dit soort zaken is het Strafhof weliswaar niet opgericht, maar onmogelijk lijkt het niet.
Trouw