Binnen het ministerie van Defensie wordt momenteel stevig nagedacht over de toekomst van onze krijgsmacht, in de loop van dit jaar komt de langverwachte en broodnodige herziening van de Defensienota 2018: “Investeren in onze mensen, slagkracht en zichtbaarheid”. Belangrijk, want geopolitiek gezien is er sprake van een hoge mate van dynamiek. Great Power competitie is terug in de arena. Maar ook kleinere landen mengen zich op het wereldtoneel. Het aflopen van ontwapeningsverdragen, het ontstaan van handelsoorlogen en proliferatie van goedkope en effectieve militair bruikbare technologie zijn slechts enkele voorbeelden van wat ons aan ontwikkelingen te wachten staat.
Deze geopolitieke ontwikkelingen zijn belangrijk genoeg om het denken over defensie nader te bepalen. Als we dan ook nog eens zien dat vervanging van grote wapensystemen vele jaren duren (de vervanging van de F-16 heeft ruim 15 jaar aan politieke discussie geduurd en besluitvorming gegijzeld), is het van belang om goed en ver vooruit te kijken als we het over de inrichting en toekomst van de krijgsmacht hebben. En dat is juist nú relevant, want het defensiebudget is aan het stijgen. Niet alleen omdat de minister-president in 2014 in Wales plechtig heeft beloofd, en dat in 2019 in Brussel heeft herbevestigd, om van het Bruto Nationaal Product 2% aan Defensie uit te geven. Maar ook en vooral omdat de bedreigingen voor onze veiligheid toenemen en aan het veranderen zijn. Er zouden dus nu vragen naar boven moeten komen betreffende de keuzes binnen de huidige besluitvorming over de samenstelling en toerusting van de krijgsmacht van de toekomst: wat onze krijgsmacht over pakweg 15-20 jaar moet kunnen, waar ze tegen bestand moet zijn en welke capaciteiten daarvoor nodig zijn.
Sinds enkele jaren zien we binnen de organisatie en op laag niveau zeer kleinschalige experimenten met nieuwe technologieën gaande. Niet omdat dat door Haags beleid wordt opgedragen, maar omdat dat als belangrijk wordt gezien door de commandanten van Marine, Land- en Luchtmacht en Marechaussee. Maar we zien vooral dat tot nu toe met de toevoegingen aan het defensiebudget echter investeringen in de ‘reparatie’ van de (oude) krijgsmacht en marginale verbeteringen van oude apparatuur. Zelf gebruik ik graag de volgende metafoor: de commandanten van de krijgsmachtdelen zijn als vrachtwagenchauffeurs die vooral in de achteruitkijkspiegel lijken te kijken. Ze schrikken van wat er de afgelopen jaren van hun vracht is afgevallen en willen dat eerst weer terug stapelen (mogelijk dat de Koninklijke Luchtmacht de uitzondering hierop is vanwege haar transitie naar een 5e generatie luchtmacht.) Terwijl ze juist door de voorruit zouden moeten kijken om te bepalen wat over 15-25 jaar nodig is aan capaciteiten om ook dan nog relevant te kunnen zijn. Dan zien ze dat precies die nu nog kleinschalige experimenten waardevol zullen blijken. Die reflex om eerst weer terug te stapelen is echter niet zo vreemd en lijkt vooral voort te komen vanwege het schijnbaar ontbreken van een gedegen visie op de toekomst van en voor defensie door de top van het departement. Een visie die gebaseerd moet zijn op het door de voorruit kijken naar ontwikkelingen en bedreigingen. En zo moeilijk is dat niet.
In de toekomst zullen we naast meer statelijke competitie een toename zien van het gebruik van onbemande systemen, meer autonomie, meer kunstmatige intelligentie, meer strijd op de bodem van de zeeën, meer cyber, meer hybride en asymmetrie, meer behoefte aan situational awareness en situational understanding, multi-domein en parallelle oorlogsvoering, meer behoefte aan veilige en snelle communicatie over grote afstanden, meer bedreigingen van ballistische en hyper wapens, meer kennis en gebruik van het ruimtedomein, etc. Onze HCSS-studies duiden daarop, zie bijvoorbeeld onze rapporten over Marine en Luchtmacht.
De vraag is hoe en in welke mate de beleidsmakers van het ministerie van Defensie deze toch wel voor de hand liggende ontwikkelingen zien en weten mee te nemen in de hardbenodigde visie voor de krijgsmacht die toekomstbestendig moet zijn.
Patrick Bolder, januari 2020
Deze column is op 11 maart 2020 gepubliceerd in De Telegraaf.