De Oekraïne-oorlog is een ontnuchterende herinnering aan de realiteit van die ‘ouderwetse’ krijgskunde in een academische discipline die lang werd beheerst door terrorismevraagstukken.
„Na 11 september 2001 veranderde het speelveld in ons vakgebied compleet. Toen ging het alleen nog om terroristen vangen”, zegt HCSS directeur onderzoek Tim Sweijs in NRC. „Toen ik oorlogsvraagstukken wilde gaan studeren moest ik naar King’s College in Londen. In Nederland werd dat maar raar gevonden. Oorlog, is dat een studie?”
Sweijs ziet nu een klassieke oorlog met frappante nieuwe elementen én een „antropologische les” voor westerse landen. Namelijk dat een verwoestende, industriële oorlog dichtbij ook in de 21ste eeuw mogelijk is. „Generaties van na de Tweede Wereldoorlog kunnen zich dat slecht voorstellen. Het strookt niet met ons liberale, economische wereldbeeld. Wat valt er nou te winnen met oorlog? Maar nationalisme en ideologie zijn nog steeds stuwende krachten.”
Oekraïne laat op tal van manieren zien, zegt hij, wat de toekomst van oorlogvoering is. „Kleine eenheden militairen op quads die met satellietinformatie chaos en paniek zaaien in de vijandelijke linies. Geen centralisme zoals bij de Russen maar snelle en decentrale acties, de inzet van onbemande wapens. Dat zijn de sleutels.”
„We wisten al dat een dictator’s army niet goed functioneert. Slecht nieuws dringt niet door naar boven. Mensen zijn bang en nemen geen initiatief. Het moreel van de troepen is laag, de afstemming tussen eenheden slecht.”
Een oorlog tussen natiestaten is met name moeilijk te voorspellen, zegt Sweijs. Simpelweg omdat die niet vaak genoeg voorkomen om grote hoeveelheden data te verzamelen. Oekraïne had in academische modellen wel één duidelijk risicokenmerk dat het in de gevarenzone bracht: het is een pivot state, een scharnierstaat tussen grootmachten die beschikt over strategische goederen. Sweijs: „Dat kan van alles zijn. Olie, een positie langs een vaarroute, of religieuze sites zoals Israël.” Als natie tussen Oost en West heeft Oekraïne economische en strategische waarde. Voor Poetin is het bovendien een ideologische obsessie, vanuit de imperiale Groot-Russische gedachte.
Naast academische modellen is er ook nog gewoon ratio en intuïtie. Vanaf zijn strijdbare toespraak op de NAVO-top in München in 2007 – en zeker na zijn annexatie van de Krim in 2014 – mocht duidelijk zijn dat het Poetin menens was. De opbouw van troepen aan de grens was het laatste signaal. Dan nog blijft de vraag, zegt Sweijs, „doet-ie het of doet-ie het niet?” De Amerikanen hadden het eerst door dat Poetin ‘het’ inderdaad zou doen, dankzij hun satellietbeelden. Sweijs: „Toen de Russen bloedzakken naar de grens met Oekraïne begonnen te brengen, stond wel vast dat er een inval zou komen. Europa bleef ook toen nog twijfelen, maar heeft zich verrassend snel herpakt toen de oorlog een feit was.”
Kan David winnen van deze Goliath? In aanleg wel, zegt Sweijs: „Oorlogvoerende partijen met een kleinere bevolking, economie of leger kunnen sterkere verslaan. Dat gebeurt steeds vaker, zie de nederlagen van de Amerikanen in Vietnam en de Sovjets in Afghanistan.” Statistieken bevestigen een trend. In de negentiende eeuw won Goliath nog negen van de tien keer, een eeuw later was dat gedaald tot iets minder dan de helft. Allerlei factoren kunnen meespelen in het voordeel van de Davids: de bereidheid menselijke verliezen en economische kosten te dragen, de proliferatie van effectieve, makkelijk hanteerbare wapensystemen, en humanitair oorlogsrecht.
En déze David? Sweijs, nuchter: „Alles hangt af van westerse steun. Zonder wapenleveranties zou Oekraïne het onderspit delven. Als die stoppen zal Kiev naar de onderhandelingstafel moeten.”
Vredesbesprekingen komen meestal pas aan de orde, zegt Tim Sweijs, „als beide partijen ervan overtuigd zijn dat ze hun militaire positie niet meer kunnen verbeteren en de baten niet meer opwegen tegen de kosten. Dan wordt het tijd om te onderhandelen”.
Lees het hele artikel door Sjoerd de Jong in NRC, met naast Tim Sweijs ook analyses van Kai Hebel, universitair docent internationale betrekkingen in Leiden, en Ko Colijn, oud-directeur van het instituut Clingendael.