Voor- en tegenstanders van de verlenging van de Nederlandse missie in Uruzgan moeten inmiddels erkennen dat de motie Voordewind (CU) en Van Dam (PvdA) een monstrum in de Nederlandse politieke verhoudingen is die de regering alleen maar naast zich neer kan leggen.
De motie verbiedt de regering feitelijk om met een voorstel voor verlenging van de missie te komen. Dit duidt op een Kamer die geen zicht meer heeft op de eigen rol. Ik ben nog van de generatie die op school heeft geleerd dat de regering regeert en de Kamer controleert. Als een verbod op regeren, dus met het komen van voorstellen, zo gemakkelijk met een motie kan worden afgedwongen, dan komt dit land krakend tot stilstand.
Kennelijk is de Tweede Kamer ook vergeten dat de regering volgens de grondwet geen instemming nodig heeft om troepen uit te zenden. Er geldt volgens artikel 100 van de grondwet slechts een informatieplicht.
Natuurlijk is die motie een signaal, maar de regering heeft geen andere keuze dan met een voorstel voor verlenging van de missie te komen. Dat moet in een zogenaamde Artikel 100 brief.
Die brief is nu vooral nodig om de verhoudingen in dit snel verkruimelende land te bevestigen: de Kamer mag niet op de stoel van de regering gaan zitten. Dat de kwestie Uruzgan zo ontaardt in een onverkwikkelijke krachtmeting tussen Kamer en regering, moet dan maar. Want dat is het bevestigen van de constitutionele spelregels wel waard.
Ik ben overigens benieuwd wat de Kamer dan gaat doen. Zij moet de Kamer een zo volledig mogelijk beeld van de nieuwe missie geven. Daarbij horen ook harde afspraken over de ondersteuning door partnerlanden om zoveel mogelijk risico’s uit te bannen. Zal de Kamer die afspraken in de prullenbak gooien als dat reputatieschade voor Nederland oplevert? Of heeft Nederland zich inmiddels zo ver buiten de internationale orde geplaatst dat het de Kamer niets meer interesseert? Als dat laatste het geval is, is solidariteit met de Afghanen definitief een hol begrip. En is de steun aan bondgenoten onder aanvoering van Nobelprijswinnaar Obama, al even hol. Het duidt op een Nederland dat te veel met zich zelf bezig is om überhaupt nog een geloofwaardige discussie over zijn rol in de wereld te kunnen voeren.
De consequenties daarvan zijn ernstiger dan menigeen lijkt in te zien. Minister Verhagen had gelijk toen hij de missie in Uruzgan in de context plaatste van Nederlands positie in de wereld. Denemarken besloot enkele jaren geleden als een van de weinige landen tot een actiever buitenlands beleid en meer geld naar defensie te sluizen. Het resultaat? Er wordt niet langer meewarig over ‘dat Denemarken’ gesproken en premier Rasmussen is nu secretaris generaal van de Navo. Het land doet weer mee.
Een kabinet dat in crisistijd als terechte ambitie heeft uitgesproken om van Nederland een van de vijf meest concurrerende economieën ter wereld te maken moet een ambitieus buitenlands beleid voeren. Het gaat om visie, geloofwaardigheid en imago.
Dit alles kreeg tijdens dat betreurenswaardige Uruzgan-debat van ruim twee weken geleden wederom een gevoelige knauw. Het debat ging niet over Afghanistan, maar om partijpolitiek, het gebrek aan regie van de regering, en het op hoge toon beschadigen van personen, met als gevolg het om zeep helpen van democratische spelregels.
Vanwege dat laatste lijkt de motie een averechts effect te hebben. Nu het stof is neergedwarreld blijkt het kabinet geen andere keuze te hebben dan met een artikel 100-brief te komen. Gebeurt dat niet, dan aanvaardt de regering dat de Kamer op haar stoel gaat zitten en wordt dit land nog minder bestuurbaar dan het al is.
Trouw