Tegenslagen van de missie in Kunduz, Afghanistan, zijn verzwegen om geen draagvlak te verliezen. Uit onderzoek blijkt dat resultaten van de trainingsmissie in Afghanistan aan de Tweede Kamer te rooskleurig zijn voorgespiegeld. Controle van gegevens ter plaatse was lastig, wat ruimte liet om ‘de meest positieve interpretatie’ aan Den Haag te geven. Tim Sweijs, directeur onderzoek bij het Den Haag Centrum voor Strategische Studies (HCSS) is hier niet verbaasd over, reageert hij in Trouw.
Er is altijd een spanningsveld tussen het behoud van politieke steun voor missies en het uitoefenen van een goede democratische controle, beaamt hij. De Kunduz-missie was omstreden. Gedoogpartner PVV was destijds tegen. Uiteindelijk werden met veel moeite oppositiepartijen D66, GroenLinks en ChristenUnie overgehaald.
Volgens Sweijs ligt er een breder probleem aan ten grondslag. “We zijn niet altijd helder geweest bij het formuleren van doelen voor een missie. Waarvoor gaan we op pad? Om een betrouwbare NAVO-bondgenoot te zijn of een goede vriend van de Amerikanen? Voor het belang van de rechtsstaat in Afghanistan? Of willen we ter plaatse de veiligheid verbeteren door agenten op te leiden?” Als dat laatste het belangrijkste is, moet je precies die middelen inzetten die nodig zijn om de politie te versterken.”
De onderzoekers concluderen dat wensen van diverse politieke partijen de missie met te veel restricties opzadelden. Iets wat het vorige kabinet ook al erkende. Hoe is dat in de toekomst te voorkomen?
“Onbekendheid met een situatie versterkt de neiging tot controle”, zegt Sweijs. De oplossing is volgens hem: informeer parlementariërs vooraf nog beter. Wees eerlijk over wat militairen te wachten staat, en over wat je niet weet. “Een oorlogssituatie is altijd chaotisch en fluïde.” Een voorbeeld uit 2005 is de artikel 100 brief waarmee het kabinet de inzet in Uruzgan aankondigde. Daaruit bleek volgens Sweijs duidelijk dat het – plat gezegd – “niet alleen putten slaan, maar ook knokken zou worden. Maar in de Kamer ging het vervolgens nauwelijks over het vechten.”
Onnodige restricties werken dus belemmerend, strenge voorwaarden stellen mag, stelt Sweijs. Zolang de politiek zich maar flexibel toont. Een voorbeeld is de inzet boven Irak de afgelopen jaren. Aanvankelijk mochten de F16’s niet boven Syrië vliegen, tot bleek dat IS-strijders zich daar juist expres terugtrokken. Weliswaar veel later, maar de missie werd uitgebreid naar het luchtruim van Syrië.
In Kunduz wilde het kabinet ook de positie van vrouwen versterken. Daar was in de missie onvoldoende aandacht voor, constateren de onderzoekers. Nederland nam zelf ook nauwelijks vrouwen mee. Is een missie voor dit doel wel geschikt? “Het klinkt politiek correct maar dient zeker een strategisch belang”, aldus Sweijs. “Vrede brengen vereist niet alleen monopolie op geweld, maar een legitiem overheidsapparaat, daar draagt een sterke positie van vrouwen aan bij.
Maar dan moet Nederland wel zelf de daad bij het woord voegen.” Volgens het kabinet is dat inmiddels het geval in huidige missies.
Lees het hele artikel terug bij Trouw.