De Tweede Kamer is afgegleden van medewetgever en controleur van de regering tot medebestuurder die zich niet met relevante onderwerpen, maar met incidentenpolitiek bezighoudt, gevuld is met te kort zittende Kamerleden die een gebrek aan kennis hebben en zich door regeerakkoorden buiten spel laten zetten.
Dat zeg niet ik, maar het rapport ’Vertrouwen en Zelfvertrouwen’ dat het parlement in opdracht van zichzelf heeft geschreven. Een eerlijke analyse met goede aanbevelingen, maar het is de vraag of het tot verandering leidt. De reden? Het parlement is steeds meer volksvertegenwoordiging geworden. In lang vervlogen tijden werd de Kamer bevolkt door eerbiedwaardige heren en een enkele dame die gezag en waardigheid uitstraalden en hun controlerende en wetgevende taken serieus namen. Kamerleden hebben nu veel meer een ventielfunctie: ’Zaken die in de samenleving spelen worden via hen politiek gekanaliseerd’, zegt het rapport. Luisteren naar de burger, heet dat. Voeg daarbij het stuitende gebrek aan kennis over het eigen reglement van orde en het staatsrecht en de geringe waarde die wordt gehecht aan de politieke, maatschappelijke en levenservaring die een nieuw Kamerlid moet hebben en het beeld ontstaat van een richtingloze Kamer die zich laat leiden door mediahypes en lobbies.
Het rapport somt de redenen op waarom velen in mijn omgeving, hoewel er voor geschikt, het niet in hun hoofd halen om ook maar te denken aan een Kamerlidmaatschap. Bij zo’n club willen ze niet horen.
Helaas zie ik ook niet in hoe dit kan veranderen. ’Desinteresse en cynisme kenmerken al jaren het publieke debat in Nederland’, schreef NRC-huisfilosoof Rob Wijnberg afgelopen zaterdag. Echte debatten worden niet meer gevoerd. Wel worden op luide toon meningen gegeven, die als feiten worden gepresenteerd.
Er is nauwelijks diepgang in de politiek noch in de media, waarop die politiek reageert. En dat geldt ook voor die burger, die wegzapt als het moeilijk wordt of een mening geeft over een deel van een betoog waarover hij zich vervolgens mateloos opwindt, om dan te constateren dat de ander knettergek is.
Debatteren in de Kamer bestaat uit het presenteren van vooringenomen standpunten. Het is een gesprek tussen doven. Het probleem is in de Kamer zelf geworteld. Als desinteresse en cynisme kenmerken zijn van het debat, dan mag weinig van bezinning op eigen bestaan worden verwacht.
En bezinning is hard nodig na het verschijnen van het rapport van de Raad van Europa over de mensenrechtensituatie in Nederland. Rapporteur Thomas Hammarberg uit hierin zijn zorg over de toename van racisme, xenofobie, antisemitisme en vooral intolerantie tegenover moslims. Moslims in Nederland, zo zegt het rapport, zijn ’het onderwerp van stereotypering, stigmatisering, soms van een regelrecht racistisch politiek discours en van vooringenomen beschrijvingen in de media’.
De rapporteur is vooral bezorgd over de rol van de politiek zelf. Zeker als sommigen, in zijn woorden: ’de levensopvatting van moslims als onverenigbaar beschouwen’. Niet raar dus dat Hammarberg ook bezorgd is over het integratiedebat dat in termen van allochtonen versus autochtonen wordt gevoerd en feitelijk alleen maar polariseert.
Mij verbaast het niet dat het rapport op te veel punten negatief voor Nederland uitpakt. Dat past bij de overmaat aan desinteresse en cynisme en het gebrek aan bezinning in het politieke en publieke debat in Nederland kenmerkt.
Als de Kamer op 25 maart over haar eigen bevindingen spreekt is wat mij betreft de belangrijkste vraag hoe inhoud en kennis, respect en gezag hun rentree op het Binnenhof kunnen maken.
Trouw
Photo credit: dietmut via Foter.com / CC BY-NC-ND