Ga jij stemmen met de Europese verkiezingen?” vroeg ik laatst aan een serveerster in een Frans plattelandsrestaurant. “Natuurlijk. Want verkiezingen zijn een door onze voorvaderen bevochten recht, en dat geldt helemaal voor het kiesrecht voor vrouwen.” Nadat ik van deze volzin bekomen was, realiseerde ik mij dat het overgrote deel van de Nederlanders het niet met haar eens is, of het een zorg zal zijn.
Toch is dat vreemd. Want ik ken niemand die geen opvattingen over de Europese Unie heeft. Daaronder zitten eurofoben die vinden dat de unie zich ontwikkelt tot een superstaat waarin Nederland opgaat, eurosceptici die kritiek hebben en vraagtekens zetten bij de werking van de hele unie, en opgewekte eurofielen die van de unie alle heil verwachten.
Maar eurofoben zijn vaak complotdenkers; eurosceptici plaatsen zich buiten de realiteit van de snel veranderende wereld; en eurofielen zijn vaak niet in staat uit te leggen waar de unie naar toe moet. Laten we beginnen die unie in de context van mondialisering, welvaart en veiligheid te plaatsen en als gegeven te beschouwen. Dan wordt de discussie al een stuk makkelijker.
Het wezenlijke probleem van het hele Europese integratieproject is angst voor de kiezer. Angst om uit te leggen waar het naar toe moet. Angst om een ingewikkeld vraagstuk te duiden. Als duiding lastig is, regeert al snel het gevoel. Wilders speelt hier goed op in. Dat het kabinet dat niet doet, is een gemiste kans. Ik ben ervan overtuigd dat als de regering met een paar korte argumenten zou zijn gekomen waarom Europa het Nederlandse belang dient en wat het einddoel van het integratieproces is, veel kou uit de lucht zou zijn gehaald. Maar premier Rutte wil geen vergezichten.
Dat vergezicht begint niet in Nederland, zoals SP en PVV denken, maar daar buiten. Globalisering eist samenwerking. De Oekraïne-crisis is een goed bewijs dat geen enkel Europees land in staat is Rusland te beteugelen en dat je zelfs een speelbal wordt als je collectief de politieke eenheid mist, te veel steunt op Russische energie en militair zwak bent. Russische en Chinese machtspolitiek, grondstoffen- en energievoorziening en dreigingen aan de zuid- en oostgrenzen eisen Europese samenwerking op het gebied van buitenlandbeleid, defensie en economie om
samen sterk in een snel veranderende wereld te staan. Dat is het uitgangspunt.
Vervolgens is het de vraag hoe de samenwerking wordt ingevuld. Ik vermoed dat er in de toekomst een harde knip wordt gemaakt tussen onderwerpen waarover Brussel gaat, en waarover niet. Grensoverschrijdende zaken als buitenlandbeleid en defensie, milieu, monetair beleid, begrotingsregels, de interne markt en handelspolitiek zullen veel meer dan nu een zaak van Brussel worden.
Alles wat te maken heeft met het interne functioneren van de lidstaten, van sociale zaken en belastingen, tot onderwijs en gezondheidszorg zijn dan exclusieve verantwoordelijkheden van de lidstaten. Juist het grote aantal onderwerpen waar lidstaten en Brussel nu een gedeelde verantwoordelijkheid hebben, leidt tot onduidelijkheid en onbegrip.
Onduidelijkheid en onbegrip die gemakkelijk kunnen worden weggenomen als de regering de moed zou hebben de komende dagen toch nog met een vergezicht te komen.